Les 19: De maatsoort
We weten uit de vorige lessen dat we een muziekstuk opdelen in kleine stukjes met even veel tellen, die we maten noemen. En we weten dat als we bijvoorbeeld in drieën meetellen met de muziek, elke maat ook drie tellen aan noten heeft.
Voor de duidelijkheid zetten we ook aan het begin van een muziekstuk altijd hoeveel tellen elke maat heeft. Dit doen we met twee cijfers, die we boven elkaar schrijven als een breuk.
De maatsoort wordt altijd aan het begin van een muziekstuk aangegeven met twee cijfers boven elkaar
Het onderste cijfer geeft aan welke soort noot we als één tel beschouwen. Als het onderste cijfer bijvoorbeeld een 4 is, dan zijn 1/4e noten - kwart noten - één tel. Maar dit hoeft niet altijd zo te zijn. We kunnen ook een andere noot als één tel nemen, zoals een halve noot of een achtste noot. Dit zullen we zometeen gaan zien.
Het onderste cijfer van de breuk geeft dus aan welke noot één tel duurt. Het bovenste cijfer geeft dan aan hoeveel er van die noot in elke maat zitten, met andere woorden hoeveel tellen elke maat heeft.
Laten we eens kijken naar wat voorbeelden.
In de vorige les hadden we een stukje muziek waar we in drieën meetelden en waar in elke maat drie kwart noten pasten. Elke kwart noot is dus één tel en het onderste cijfer van de breuk is dan een 4. In elke maat passen drie kwart noten, dus is het bovenste cijfer een 3. We schrijven dit dan zo op: We kunnen ook een stukje muziek hebben waar we in drieën meetellen, maar waar we elke achtste noot als één tel nemen. Het bovenste getal van de breuk is dus weer een drie, omdat we nog steeds drie tellen in de maat hebben, maar het onderste getal is nu een 8 doordat een achtste noot (1/8) één tel is. Als we het hebben over de maatsoort zeggen we bij het eerste voorbeeld drie-vierde maat of driekwartsmaat, en bij het tweede voorbeeld drie-achtste maat. In de volgende les zullen we een aantal verschillende maatsoorten gaan bekijken.